Leeuwenbek-Antirrhinum
Leeuwenbek, Antirrhinum is een geslacht uit de weegbreefamilie (Plantaginaceae) Dit geslacht behoorde vroeger tot de helmkruidfamilie (Scrophulariaceae). In Nederland en België komt alleen de grote leeuwenbek, Antirrhinum majus verwilderd voor. Er zijn cultivars van deze soort met witte, karmozijnrode of gele tweelippige bloemen. De herkomst is van Zuidwest-Europa.
De grote leeuwenbek, Antirrhinum majus is een kruidachtige plant. De botanische naam Antirrhinum is afkomstig van het Oudgriekse 'antirrhinon', dat is afgeleid van 'anti' (gelijkend op), 'rhis' (snuit) en 'inus' (van), en betekent letterlijk 'gelijkend op een snuit', naar de vorm van de bloem of van de vrucht. De soortaanduiding majus is Latijn en betekent 'groter'.
De grote leeuwenbek is een forse, overblijvende plant. De bloemstengel wordt tot 80 cm lang, meestal onvertakt, onderaan onbehaard, hogerop bezet met klierharen. De bladeren zijn lancet- tot lijnlancetvormig, ongedeeld en onbehaard, tegenoverstaand of verspreid langs de stengel. De opvallende, grote bloemen staan in een ijle, eindstandige tros met tussenin korte schutblaadjes. De vijf gelijkvormige kelkslipjes zijn eirond tot ovaal, behaard, veel korter dan de bloemkroon. De buisvormige kroon is tot 4 cm lang, opgeblazen, vooraan volledig afgesloten door een gehemelte met gele randen, en voorzien van twee bloemlippen, een bovenste tweelobbige lip en een onderste drielobbige. Er zijn vier meeldraden en een bovenstandig vruchtbeginsel. De vrucht is een ovale doosvrucht.
De grote leeuwenbek komt vooral voor op open, zonnige, droge stenige plaatsen, vooral op kalkrijke bodems. Ook op oude muren en in steengroeven. De plant komt vooral voor in het Middellandse Zeegebied, Klein-Azië, het Midden-Oosten en Noord-Afrika. In België en Nederland wordt de grote leeuwenbek veel als tuinplant gebruikt en is af en toe verwilderd te vinden op oude muren.